Winters Twentepad
De boer kijkt me wat ongelovig aan. ‘Wat wil je?!’, vraagt hij me verbaasd. Voorzichtig herhaal ik mijn vraag. ‘Mag ik hier mijn tentje opzetten?’.
Tekst en foto’s: Ineke Koene
Het is begin december 2019, een koude, winterse najaarsdag die al bijna ten einde is. Vandaag ben ik er door schade en schande achter gekomen dat alle campings in de omgeving al lang gesloten zijn, en de beheerders zijn niet van plan een tentje, hoe klein ook, toe te staan op hun terrein. In arren moede spreek ik dus maar een boer aan, die net bezig is zijn koeien te voeren, om te vragen of ik op zijn terrein mag kamperen.
Hij kijkt me een beetje wantrouwend aan. De laatste stralen van de ondergaande zon achter mij schijnen in zijn donkerbruine ogen, die onder zijn dikke muts helder oplichten. Ik realiseer me dat het een vreemde gewaarwording moet zijn, een dame met een flinke rugzak, die op een koude decemberdag komt vragen of ze haar tent in je achtertuin mag opzetten. Ik schiet in de lach om de hele situatie, en dat zorgt er ook voor dat de boer wat ontdooit; ik heb een plek om te overnachten!
Op pad
Op de ochtend van dezelfde dag ben ik begonnen met het wandelen van het Twentepad, een 87 kilometer lange, meerdaagse wandelroute, die me op de mooiste plekjes van het Twentse land moet brengen. Het hele pad zal ik niet kunnen afleggen, daarvoor is te weinig tijd, dus ik besluit om alleen het eerste deel van Almelo tot Ootmarsum te lopen. Om het wat uitdagender te maken voor mezelf (en vooral ook omdat het goedkoper is) besluit ik onderweg te gaan kamperen. Ik graaf mijn dertig jaar oude rugzak op uit het rotzooihok dat wij de zolder noemen, stop er mijn winterslaapzak, matje, een paar kleren en een gloednieuw eenpersoons trekkertentje in, smeer een paar boterhammen voor onderweg, en laat me op een vroege en frisse woensdagochtend in hartje Almelo afzetten.
De wandeling begint op het NS station, onder toeziend oog van de markante toren van de voormalige stoomspinnerij Ten Cate. De Twentse textieltoon is meteen gezet. Van het station loop ik een paar kilometer door een vrijwel uitgestorven binnenstad in de richting het landgoed van kasteel Huize Almelo, waar een week eerder nog de uitvaart plaats vond van de 88-jarige Adolph Frederik Lodewijk, graaf van Rechteren Limpurg. Al eeuwenlang is het kasteel in bezit van deze adelijke familie, waarvan de afstammelingen nog steeds het kasteel bewonen.
De Gravenallee
Over de lange Gravenallee, geflankeerd door een prachtig beukenbos, waarachter de zon langzaam opkomt, loop ik langs het witgeschilderde Tolhuis, waar men nog tot 1943 tol moest betalen om te mogen passeren. Ik bestudeer de tarievenlijst die hier nog aan de gevel hangt. Doorgang van een ezel of paard kostte indertijd 2,5 cent. Het duurst was een koets met dertien tot achtien personen, daarvoor moesten 8,5 centen neergelegd worden.
Na een kleine twee kilometer over de kaarsrechte Gravenallee maakt de route een welkome bocht over het landgoed. Achter mij verstomt het geruis van de ochtendspits. In het frisse ochtendzonnetje wandel ik over kleine paadjes en onverharde wegen. De zon heeft de mist over het land inmiddels verdreven, en ik geniet van het uitzicht over knalgroene weilanden afgewisseld met een herfstig bos.
Na een paar kilometer langs het Almelo-Nordhornkanaal over de Sluiskade Noordzijde, schamp ik nog eenmaal de bebouwing van de voormalige textielstad. Daarna volg ik het pad langs de slingerende beek Markgraven.
Hoog boven mij hoor ik een jammerende kreet. Ik richt mijn blik omhoog en zie een bekend silhouet langzaam boven het landschap zweven: een buizerd. Wat moet het mooi zijn om daar, glijdend door de lucht met de wind langs je veren voelend, over de wereld uit te kijken! Met wat meer nederige stappen vervolg ik mijn weg.
Na de drukke Almeloseweg brengen kleine, vaak onverharde wegen en paden me uiteindelijk langs het ‘Hondenven’, een meertje dat volgens mijn wandelgids in de laatste ijstijd gevormd is door smeltwater. Het watertje ligt er prachtig bij: een spiegelglad oppervlak omgeven door bomen en lichtbruin gras, waarin de wereld en de heldere, zachtblauwe lucht dus al minstens 17.000 jaar gereflecteerd worden.
Vlak voor Tubbergen wandel ik de lange, statige eikenlaan van Erve Volmerinck op. In de warme gloed van de middagzon kijk ik bewonderend naar de vakwerkgebouwen die volledig in de authentieke stijl gerestaureerd zijn. De boerderij, die al in 1334 voor het eerst genoemd wordt, diende volgens de overlevering in de 17e en 18e eeuw als schuilkerk voor de katholieke gelovigen in de omgeving. In de tuin wappert de rode vlag met daarop het witte Saksische paard fier aan de vlaggenmast. De vlag van Twente werd eind van de vorige eeuw ontworpen door J.J. Van Deinse, conservator van het Rijksmuseum Twenthe en kenner van Twentse cultuur bij uitstek.
De trek door Tubbergen
Over de Tubbergse Es volg ik de weg naar boven, langs volkstuinen en het standbeeld van een andere bekende Twentenaar, de hier geboren Dr. Schaepman; dichter, priester, theoloog en politicus, die voor altijd met een strenge blik over de glooiende weilanden uitkijkt.
Na het oversteken van de N343 loopt de route dwars door de bebouwing van Tubbergen. Het winterzonnetje begint al te zakken, en het wordt tijd om op zoek te gaan naar een camping. Gelukkig heb ik er twee in de buurt van Tubbergen op de kaart gespot, dus dat moet geen enkel probleem zijn. Hoe dat afloopt weten we inmiddels; deze dag eindigt op het land van een vriendelijke boer, waar ik in mijn warme en comfortabele donzen slaapzak opgekruld lig als een hamster in het winternest. Voordat ik in een diepe slaap val hoor ik buiten in de verte de warme, langgerekte tonen van de Twentse midwinterhoorn over het donkere wereld klinken.
Wanneer ik ’s ochtends in het donker de tent openrits, wordt ik begroet door een verfrissende vrieslucht. Het heeft de afgelopen nacht een aantal graden gevroren, en de tent is wit van de rijp. Ik breek het kamp op, stop mijn spullen in de rugzak en nog geen half uurtje later ben ik weer op weg, lopend in een wereld die net bezig is wakker te worden. Vanuit een mistig weiland kijkt een schaap nieuwsgierig en een beetje verbaasd toe hoe ik over de Kupersweg langs wandel. De natuur om me heen is prachtig; alles is gehuld in een wit laagje rijp dat de hele wereld in zachte pasteltinten zet. Langs boerderijen, weilanden en door bossen vervolg ik mijn weg over het Twentse land.
Bij de Wanmakersweg duik ik via een klein paadje het bos in, dat er op een dag als vandaag sprookjesachtig bij ligt. Het is doodstil om me heen, al het geluid wordt gedempt door de mistige deken die over het land hangt. Nergens klinkt het vrolijke getjilp van de koolmeesjes tussen de bomen, geen brutaal kwetterende vlaamse gaaien, of het ka-ka van de . Zelfs het geruis van het verkeer in de verte is voor één dag verstomd. Ik hoor alleen het ritselen van de bevroren bladeren onder mijn voeten.
Als een klein puntje op de kaart beweeg ik langzaam verder naar het noorden. Weilanden en stukjes bos wisselen elkaar regelmatig af, boerderijen liggen als verstilde monumenten in het mistige landschap. Mensen zie ik amper.
De rand van het land
Ten noorden van Mander kom ik langs een bijzonder stukje landschap. Aan de rand van Nederland, op letterlijk meters afstand van de Duitse grens, ligt de Noordelijke Manderheide. Hier loop ik langs de ‘Mander cirkels’, ook wel de ‘Cirkels van Jannink’ genoemd. Naar verluidt wordt het baken door Nederlandse en Duitse piloten ook wel ‘de BH van Jannink’ genoemd. Gerhard Jannink, textielfabrikant en grootgrondbezitter uit Enschede, was de bedenker van dit agrarisch fenomeen. Hij liet akkers in de jaren twintig van de vorige eeuw naar Amerikaans voorbeeld aanleggen zodat deze in een cirkel bewerkt konden worden. Er hoefde dan door de logge machines niet meer gekeerd te worden zoals op de gebruikelijke rechthoekige velden. Helaas was de grond hier zo arm, dat 50 jaar later zelfs maïs niet meer voldoende opbracht. In 1991 is het daarom verkocht aan Landschap Overijssel, die de cirkels intact gelaten heeft vanwege de cultuurhistorische waarde.
Ik steek de provinciale weg over, richting het Duitse plaatsje Getelo, en vervolg mijn weg door een statige beukenlaan. Hier en daar steekt het dooiergeel van het gele hoorntje scherp af tegen het bruin van de dikke laag beukenblad op de grond. Ik bevind me inmiddels in het dal van de Mosbeek, vernoemd naar ‘mos’, een oude naam voor moeras. Na een aantal uurtjes flink doorstappen, is het tijd voor een welverdiende lunchpauze. In de molen van Bels, een voormalig koren- en papiermolen uit 1725, is nu een theehuis/restaurant gevestigd, waar ik een heerlijk warme, dampende kop soep geserveerd krijg.
Helemaal versterkt hijs ik de rugzak weer op de rug en loop via een klein geitenpaadje achter de stuwvijver van de molen omhoog naar de nabijgelegen molen van Frans, een molen uit 1711. Beide zijn prachtig onderhouden en nog steeds te bezichtigen.
Ik vervolg mijn weg over kleine paadjes die zich een weg banen over de heuvels die onderdeel zijn van de stuwwal die door enorme ijsmassa’s in de laatste ijstijd zijn definitieve vorm gekregen heeft. Dicht loofbos en glooiende velden wisselen elkaar af. Op de route precies tussen het Nederlandse Hezingen en het Duitse Hesingen schamp ik wederom de Duitse grens. Ik hoef maar een paar stappen naar links te doen en ik bevind me op Duitse grond. Al snel buigt de route, die over een betonnen fietspad verder gaat, af naar het zuiden en brengt me bij het uitgestrekte heideveld ‘de Paardenslenkte’.
De laatste loodjes
De korte decemberdag loopt alweer op zijn einde. Veel zin om weer een nacht op een boerenerf te moeten doorbrengen heb ik niet, dus ik bel de vlakbijgelegen camping ‘Springendal’. Vol spanning wacht ik tot de telefoon opgenomen wordt. En hoewel de dame aan de andere kant van de lijn vooral verbaasd is dat er überhaubt nog iemand is die nu wil kamperen, wordt ik al snel gerust gesteld: de camping is open en er is nog plek genoeg voor een tentje. Alsof het zo afgesproken is val ik die avond wederom in slaap met de mysterieuze klanken van midwinterhoorn.
De volgende dag is het koude, windstille weer vervangen door een wat onstuimiger variant. Het regent en het waait, en overal in het bos drupt het water van de takken op mijn uitgeklapte paraplu. Gelukkig hoef ik vandaag nog maar een paar kilometer te lopen.
De tocht eindigt aan het begin van de middag in het pittoreske Ootmarsum, waar de klinkerstraatjes in het centrum glimmen in de regen. Ondanks de grijze dag wordt het overwegend Katholieke stadje opgefleurd door de etalages vol kunst van de vele galeriën die er te vinden zijn. Er is gelukkig ook een eetcafé; in Brasserie Rien Schulten warm ik me aan een kop thee en een smaakvolle lunch.
De tocht zit erop. Twente is prachtig, en ik zal de tocht zeker nog een keer afmaken. Maar dan wel in een warmer seizoen. Er schijnen dan ook wat meer campings open te zijn.