Pieterpad 5: Lente!
‘Ik zie de nieuwe knoppen al, door de bruine blaadjes heen!’ Mijn moeder zit volslagen gelukkig in het zonnetje in Rolde, windstil op een bankje achter een beukenstruik. We gaan weer wandelen en alles is perfect. De lente twinkelt om ons heen en haar knie is weer hersteld. De etappe van vandaag, twintig kilometer naar Schoonloo, belooft geweldig te worden.
Streekroman
‘Hij stoat oppe kop’ glundert een boertje onder zijn pet vandaan. Hij bedoelt de kaart van natuurgebied het Andersche Diep, aan het begin van de route. Hij springt van zijn fiets en zegt dat we de kaart andersom moeten lezen, als we niet willen verdwalen. Het boertje lijkt zo uit een oude streekroman gestapt, met zijn blauwe overall en zijn rode appelwangen.
Hij giechelt naar mijn moeder als een ondeugend jochie. ‘Leuk meneertje’ grinnikt ze met een blos, als we hem door het veenlandschap zien verdwijnen. Was het Bartje, inmiddels op leeftijd geraakt? Het is lente, en de wereld is vandaag een sprookje.
Geïnspireerd
‘We gaan het halen’ zegt mijn moeder blij, ‘en ik voel mijn knie niet eens!’ Ze loopt kwiek voor me uit en praat honderduit. Zoals over die vrouw van zeventig in de krant, die naar Irak reisde met een reisgezelschap. De journalist vroeg aan die reizigster of ze het niet eng vond, zo’n oorlogsland. ‘Nee hoor’ had ze gezegd, ‘Ik kom liever om bij een aanslag dan dat ik wegkwijn in het bejaardenhuis.’
Geïnspireerd door dit verhaal schroeft mijn moeder het tempo op. We komen bij het natuurgebied Meindersveen. ‘Hier moet je over schrijven Bas, zo zacht als dit paadje loopt!’ Ik sta stil om foto’s te maken en zie dat ze in haar enthousiasme het verkeerde pad inslaat. ‘Stop mam, je gaat verkeerd!’ roep ik, maar ze is al te ver weg.
Babyhuidje
Ze lijkt een bosnimf, zoals ze zweeft over het verende pad langs het oplichtende heideven. Ik trek een sprintje en haal haar in. ‘We moeten terug’ beveel ik, ‘je loopt verkeerd!’ Ze luister niet: ‘Kijk die beukenbomen! Die takken staan zo mooi horizontaal; net de vingers van Balinese danseressen.’
Mijn moeder heeft de lente in haar bol, en ze is niet meer te stoppen. Ze loopt de zon tegemoet en de route zijn we kwijt. Bij toeval komen we na een tijdje toch weer op het roodwit gemarkeerde Pieterpad. Ze grijnst: ‘Vertrouw nou maar op je oude moeder.’ Dan toont ze een bloemknop: ‘Dit is een lariksknop. Raak maar eens aan; het voelt net als een babyhuidje…’
Het is lente en wat kan ik anders doen dan haar geloven?