Connecterra: van steenkoolmijn tot trekpleister
Fladderende vlinders op steenbergen of terrils, een kristalheldere waterplas, planten en bloemen in overvloed, een majestueuze kerk omringd door elegante woningen, en tal van wandelpaden die al dit moois toegankelijk maken. Verbluffend, dat een grijs steenkoolmijngebied in Belgisch Limburg zich zo succesvol heeft weten te ontpoppen als trekpleister van wereldklasse.
Tekst en Beeld: Monique van Gaal
Eerst waren het Russische krijgsgevangenen die in de mijn van Eis- den kwamen werken. Zij werden ondergebracht in armoedige barakken, hier een eindje vandaan. Daarna kwamen de Italianen. Zij kregen daarentegen prachtige huizen toegewezen met ruime tuinen. Om te voorkomen dat zij zouden gaan staken, haha!”, vertelt de medewerker van het bezoekersonthaal in Connecterra mij in geuren en kleuren, terwijl hij mij een heerlijke cafè latte serveert, “De mijnmaatschappij had wel geleerd van de mijnen in Charleroi; daar was het een en al stakingen. Niet zo vreemd, want de mijnwerkers werden in kleine, dicht op elkaar staande huisjes ondergebracht. ”We zijn in afwachting van de vlinderwandeling met ranger Nathalie Schoffelen, die zo van start zal gaan. Er heeft zich een groepje vlinderliefhebbers bij de toegangspoort van Connecterra verzameld.
Groene tuinwijk
We komen juist terug van de wandeling door de Tuinwijk van Eisden. Onder de indruk van de majestueuze huizen in de wijk, praten we wat na over de lokale mijn- geschiedenis. “Op de zeer arme grind- en zandbodem woonde vroeger vrijwel niemand. Je vond hier een heidelandschap. Totdat er steenkool in de grond werd ontdekt en uitgestrekte naaldbossen werden aangeplant om aan de vraag naar stuthout voor de mijnen te kunnen voldoen.” In dit dunbevolkte gebied was het een hels karwei om mijnpersoneel te vinden. Spoorlijnen werden aangelegd om mijnwerkers van heinde en verre naar de mijn, die vanaf 1922 steenkool begon te produceren, te vervoeren. Ook zette de mijnmaatschappij houten busjes in om arbeiders in hun dorpen op te halen. Maar het meest bijzondere was ongetwijfeld het ontstaan van de groene Tuinwijk van Eisden, de cité genoemd, met huurwoningen voor de mijnwerkers en hun families.
De wandeling door de wijk toont aan dat kosten noch moeite werden bespaard om hier een onvervalste garden city te bouwen, naar een stedenbouwkundig ontwerp uit het negentiende-eeuwse Engeland. Als kers op de taart verrees in het centrum de pompeuze Sint-Barbarakerk (geopend in 1936). Dit reusachtige, robuuste monument steekt ver boven het omliggende groene landschap uit, en wordt niet voor niets de ‘mijnkathedraal’ genoemd. Ook de in het groen badende huizen zijn riant te noemen. Overal bomen, heggen, planten. Alles in de tuinwijk moest mooier, grootser, weelderiger zijn dan bij de mijnen elders in het land.
De stilte in de verlaten straten van de – nu nog altijd bewoonde – tuinwijk deed ons helemaal vergeten dat het hier ooit een relatieve drukte vanjewelste moet zijn geweest. Er was een ziekenhuis, een winkelstraat, een uitgaansbuurt. Restaurants en cafés openden hun deuren, maar ook kon men een filmpje pakken in een van de drie filmzalen. Scholen werden gebouwd, en een klooster, maar ook kwamen er moskeeën voor de mijnwerkers uit Turkije en Marokko. Een kerkje voor de Grieken. Aparte centra voor de Polen, Slovenen en Italianen. De ‘potloodminaret’ torent nog boven het groen uit. Belgen zag je hier nauwelijks; zij waren er niet zo happig op om in de mijn te komen werken. In 1955 waren er in Eisden maar liefst 7.340 mijnwerkers te werk gesteld. Werk dat overigens niet zonder risico was: zo’n driehonderd mijnwerkers zijn door de jaren heen verongelukt. Tot kort na de sluiting van de mijn in 1987 werden er nog ondergrondse rondleidingen gegeven, waarbij men kilometers door lange gangen moest lopen en kruipen. Maar na sluiting is het gangenstelsel ingezakt en volgelopen met grondwater.
Vlinders in alle soorten en maten
De vlinderwandeling gaat van start. Met name van juni tot september zouden er veel verschillende soorten te zien zijn. Menig liefhebber heeft zich bij de groep aangesloten. “Vorige week ben ik nog meegegaan met een excursie op zoek naar kikvorsen. Dat was ook geweldig!”, vertrouwt een Belgische wandelgenoot mij toe. Ik moet toegeven, een speciale interesse voor vlinders heb ik nooit gehad. Maar nu ik zoveel weetjes tot mij neem, de verschillen tussen dag- en nachtvlinders mij duidelijk worden. En terwijl wij de ene na de andere – soms heel kleine – vlinder of mot wat nader bekijken en bewonderen, begin ook ík enthousiast foto’s van deze mooie beestjes te schieten.
Men moet mij maar vergeven dat ik de namen van al die vlinders alweer vergeten ben, maar vanaf nu kijk ik toch met een heel ander oog naar deze natuurwonderen. Ranger Nathalie neemt ons mee naar het pad dat eigenlijk een no-go area is voor bezoekers, vanwege de kwetsbaarheid van het terrein. Eerst volgen we nog de groene route, om dan westwaarts de Lange Terril op te klimmen. Hier zouden vlinders zich het liefst ophouden. In Connecterra vind je vier terrils: 50 à 60 meter hoge ophopingen van overtollig puin dat mee naar boven kwam met de ontginning van steenkool. Een deel van die grond is later weer gebruikt om de mijnschachten te dempen, maar wat overbleef werd bezaaid, waardoor de terrils er vandaag de dag buitengewoon groen bij liggen.
Vesuvius van Eisden
Gestaag klimmen we naar de top van de Lange Terril, de berg met het allerbeste uitzicht van de drie bewandelbare terrils (ook de twee toppen van de Tweelingterril zijn voorzien van paden). Ze noemen het hier zelfs ‘het mooiste panorama van Vlaande- ren’, en wie ben ik om dit tegen te spreken? Diep beneden ons glinstert de waterplas die door ontgrinding is ontstaan, eromheen de overige terrils: de Tweelingterril en de Rode Terril. Prachtig! Alleen de Rode Terril is niet toegankelijk, vanwege de nog steeds aan de gang zijnde grondexploitatie. Deze oudste terril bevat meer steenkoolresidu dan de andere, omdat destijds (in 1922) het scheiden van steenkool en afvalsteen nog niet zo nauwkeurig in zijn werk ging. Gevolg hiervan is een continu proces van zelfontbranding van de steenkoolresten, waarbij de temperaturen diep in de berg hoog op kunnen lopen. Op sommige dagen zouden er zelfs rookpluimen opstijgen vanaf deze nog ‘werkende’ terril, welke daarom ook weleens gekscherend de ‘Vesuvius van Eisden’ wordt genoemd.
Handige wandelwissels
We verlaten de vlindergroep en vervolgen onze weg op eigen houtje. En dat is hier een makkie, want met de handige wandelkaart voor Connecterra vind je heel gemakkelijk je weg in het gebied. Het zijn vooral de wandelwissels, die zowel op de kaart als op de wandelpalen staan aangegeven, die ons een handje op weg helpen om onze eigen route uit te stippelen. Met de wandelwissels kun je eenvoudig van de ene wandelroute op de andere als het ware overstappen, om zo je wandeling aan je eigen wensen aan te passen.
Vanaf de top van de Lange Terril zigzaggen we naar beneden langs de blauwe en de gele route, om onderaan de berg gekomen bij wandelwissel nummer 6 te kiezen voor de verbindingsroute naar wandelwissel 5 aan de rode route. Verdwalen of fout lopen is er niet bij. We lopen door de bossen om de grote plas heen. Het water is glashelder, op de bodem liggen kleine keien. Twee zwanen, verder is het rust wat de klok slaat. Wanneer wij plotseling een zwavelgeur detecteren weten wij het: dat moet de Rode Terril zijn, al is hij vanaf het pad niet zichtbaar. Nu en dan wijken de bomen en staat daar een uitnodigend houten bankje aan het water, waar wij onmiddellijk dankbaar gebruik van maken.
Dan zien we ze weer opdoemen: de twee betonnen schachtbokken (mijnliften) die de toegang vormen tot Connecterra. Het teken dat onze wandeling ten einde is. De ene schachtbok is volledig gerestaureerd en is tot halverwege te beklimmen. De andere schachtbok is nog helemaal in oorspronkelijke staat, oud en versleten, maar daardoor juist de meest spectaculaire van de twee. Hier daalden vroeger mijnwerkers, paarden, machines en materialen met liftkooien tot wel 500 à 800 meter de grond in, terwijl miljoenen tonnen steenkool er hun weg naar boven vonden. De schachten, de ‘slagaders’ van een mijn, waren de belangrijkste vervoerswegen van het ondergrondse mijnbedrijf, en zorgden tevens voor de toe- en afvoer van lucht.
We genieten nog wat na met een drankje op het gezellige terras, met uitzicht op de fotogenieke bokken, die samen met de terrils symbool staan voor het rijke mijnverleden van Connecterra.
Praktische informatie
Connecterra fungeert als hoofdtoegangspoort van nationaal park Hoge Kempen. Het gebied is omheind en voor het onderhoud betaalt men € 3,00 voor een dagticket. De handige wandelkaart kost € 2,50. Het park is open tot 18.00 uur, maar men kan het park ook op een later tijdstip verlaten door het draaihek. Bij de hoofdpoort beginnen vier bewegwijzerde wandelroutes, variërend van 1,4 km tot 10,9 km. Met de handige en overal gemarkeerde wandelwissels kun je de verschillende routes gemakkelijk combineren, zelfs met aangrenzende gebieden. Ook de afstand tussen twee wandelwissels wordt op kaart aangegeven. In een van de woningen in de tuinwijk is het Museum van de Mijnwerkers- woning gevestigd.