terug

“En zoet Holland lag voor mij beneden”

“En zoet Holland lag voor mij beneden” is een citaat uit de dichtbundel “Hollandse Duinzang” van Jacob van Lennep dat Jan Erik Burger meegaf aan en Op lemen voeten-artikel uit 1987. Hij wandelde vanaf station Haarlem door de binnenstad en het eeuwenhoude stadsbos Haarlemmerhout om met een lange boog door de lommerijke woonstede Heemstede, glorieuze buitenplaatsen en de rijke natuur van de Amsterdamse waterleidingduinen op station Zandvoort te eindigen.

Eigenlijk zou de redactie het artikel zo weer kunnen plaatsen, want het is zeker niet gedateerd. Het artikel leest u hieronder:

Haarlem‐Zandvoort, door stad, park en duin

 

Dit artikel is verschenen in Op lemen voeten in 1987 en er wordt naar een verwezen vanuit Op lemen voeten 1 van 2014.

Tekst: Jan Erik Burger Foto’s: Egbert Kunst (zie pdf)

Is er tussen Amsterdam en Rotterdam al eeuwen sprake van rivaliteit, tussen Amsterdam en Haarlem bestaat veeleer een symbiotische relatie. Haarlem, hoewel ontegenzeggelijk ouder, speelt in die verhouding de tweede viool.
De stad maakte na het roemruchte beleg en de inname door de Spanjaarden een bloeiperiode door. In de zeventiende eeuw barstte de stad uit haar voegen. Er kwam na lang delibereren een royaal opgezette uitbreiding, die gerealiseerd werd toen Haarlem, net zoals andere Hollandse steden, in de achttiende eeuw door een diep economisch dal ging. Deze staduitleg doorkruisen we op weg van het station naar een der oudste middeleeuwse stadgedeelten. We steken twee brede grachten over, waarvan de eerste in de vorige eeuw gedempt is en herdoopt in Parklaan. De onnodig brede asfaltbaan heeft echter na het kappen van de bomen in de jaren zestig niets parkachtigs meer. De tweede gracht is de Nieuwe Gracht. Hier wordt duidelijk hoezeer de ruime zeventiende‐eeuwse stadsplanning een breuk betekende met de ‘ongeplande’ middeleeuwse stad. Van de Jansstraat slaan we linksaf naar de Bakenessergracht, in de vorige eeuw onderwerp van een heftige polemiek. Uiteindelijk ontsnapte de Bakenessergracht aan demping, het lot dat zoveel andere grachten trof. Een geweldig verlies is het dempen van de Oude Gracht geweest, hoewel dat op de plaats waar wij deze gracht kruisen, wat minder in het oog springend is. Langs het vroegere Oudemannenhuis, nu Frans Halsmuseum, en het Elisabethsgasthuis , dat inmiddels ook een andere (sociaal‐culturele) bestemming kreeg, bereiken we de Gasthuisvest, een onderdeel van de vroegere vestinggracht.
Buiten de vestinggracht krijgt de innige band van Haarlem met Amsterdam een konkrete invulling. Hier en verder naar het zuiden, in de richting van de Haarlemmerhout en langs het Spaarne verrezen in de zeventiende en achttiende eeuw talrijke lust‐ en buitenhoven. Vele waren het eigendom van kapitaalkrachtige Amsterdammers, die tijdens de zomermaanden de ongezonde atmosfeer van de handelsmetropool wilden ontvluchten. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw zijn de meeste buitens gesloopt, andere zijn onherkenbaar verbouwd, maar een van de hoogtepunten staat er nog steeds: het paviljoen Welgelegen, dat inmiddels deel uitmaakt van de provinciale griffie van Noord‐Holland. De bouwheer was een bankier Hope. Hij wist bij het Haarlemse stadsbestuur te bedingen dat het stadsbos, de Haarlemmerhout, werd aangepast aan zijn wens om vanuit zijn raam een onbelemmerd uitzicht te hebben. Laat u niet misleiden door de benaming paviljoen: er is hier sprake van een paleis. Let bijvoorbeeld op het bordes, waarlangs een karos ongehinderd de eerste verdieping kan bereiken. Het paviljoen was achtereenvolgens in gebruik bij Lodewijk Napoleon, koning van Holland, en later bij prinses Wilhemina van Pruisen, dochter van Frederik de Grote van Pruisen en moeder van koning Willem I. (zie over deze sterke vrouw het verhaal bij de wandeling Gouda‐ Stolwijk in Voetwijzer 3).
Door de eeuwen heen is de Haarlemmerhout het stadsbos van de Haarlemmers gebleven, een recreatiebos bij uitstek. Dat karakter heeft de Hout in de loop van de voorbije dertig jaar helaas allengs verloren. Niet alleen is het stadsbos aangetast door de gevolgen van de toenemende motorisering ‐ wegen hebben er steeds sterker hun stempel op gedrukt ‐ maar ook zijn de Haarlemmers door de vergrotemobiliteitin staat hun verpozing elderste zoeken. Zeerte betreuren is het doortrekken van de Dreef als doorgaande weg van het centrum vanHaarlemnaar Heemstede. Deze ingreep, die overigens al eerder plaatsvond, lijkt onomkeerbaar. Ze heeft geleid tot de splitsing van het bos in tweeën, waarbij de som der delen echter kleiner is dan het geheel. Vrijwel nergens in de Hout bestaat nog onverstoorde stilte. Natuur in de betekenis van oerbos is de Hout trouwens allang niet meer. In 1426 werden voor de eerste keer alle bomen gerooid. Het stadsbestuur had daartoe de opdracht gegeven, omdat het wilde voorkomen dat de troepen van Jacoba van Beieren ongezien de stad zouden naderen. Drie jaar later werd begonnen met de herbebossing. Bijna honderdvijfig jaar daarna maakte opnieuw een beleg de Hout met de grond gelijk. De Spanjaarden sloegen er in 1572 hun tenten op om van hieruit de stad te belegeren. De bomen hakten ze om ter gebruik als palissade en om zich tijdens de strenge winter te verwarmen. Toen de Spanjaarden, na overigens Haarlem eerst op bloedige wijze te hebben ingenomen, weer verdreven waren, wist de stad eindelijk de hele Hout in erfpacht te verwerven, een oude wens. In het erfpachtcontract met de Staten van Holland werd de Hout ‘een sieraad en een verlustiging van het land van Holland’ genoemd, een lichtelijk overdreven benaming voor een verzameling afgebrande stronken.

Lees verder in deze pdf: 

OLV 78-2 Jan Erik Burger En zoet Holland lag voor mij beneden-kl_0