Pieterpad 6: Regen
‘Het is heel erg’ zegt een van de twee wandelaars aan onze ontbijttafel. We zitten in een pensionnetje in Schoonloo en beginnen zo aan de etappe naar Sleen. Die is vierentwintig kilometer lang en het regent onophoudelijk. Onze pensiongenoten, twee onderwijzeressen van in de vijftig, kijken bedrukt naar de regen, die gestaag langs de ramen loopt. ‘Ach’ zegt mijn moeder, ‘het klaart straks wel weer op.’ ‘Nee’, zeggen de twee dames beslist, ‘we hebben net op Buienradar gekeken en het wordt nog veel erger.’
Dunne druppels
Vorig jaar in juli zijn ze met het Pieterpad begonnen, zo vertellen de leerkrachten. ‘Toen hebben we twee dagen gelopen, in een hittegolf. We zijn eerder gestopt, want het was veel te heet om te lopen. Het was echt heel erg.’ Dat wordt het vandaag ook, zo verzekeren ze ons nog eens, maar dan vanwege de regen. We kunnen maar beter halverwege stoppen, menen ze. Want dat doen zij ook, als het blijft regenen. Op de helft van de etappe gaat een bus, zo tonen ze op de kaart. ‘Als je daar al mee rekent, haal je het nooit’ zeg ik. De dames reageren geprikkeld. ‘Moet dat dan? Het is toch erg, die regen?’
Buiten bindt mijn moeder het touwtje van haar capuchon onder haar kin. ‘Het zijn maar dunne druppels’ zegt ze vrolijk. In haar nieuwe regenbroek stapt ze vol goede moed de regen in. Voor ons uit lopen de onderwijzeressen: de een in regencape, de ander parmantig onder haar paraplu. Ze lopen zo hard -naar de bushalte- dat we ze niet meer inhalen. ‘Die bus kan altijd hoor mam’ zeg ik vragend, als ik haar na een tijdje drijfnat naast me zie lopen. ‘Echt niet’, zegt ze ‘nu wil ik het halen ook!’
Voetenbankje
We lopen, lachen en spreken vanonder onze capuchons het leven door. Om ons heen spoelt de regen alles nog groener dan het al was. Voor we het weten zijn we over de helft. Hee!’ stopt mijn moeder opeens, ‘wollepluis, dat groeit toch alleen naast vennetjes?’ Nog voor ik ‘oh ja?’ kan zeggen zien we een ovaal watertje. Inderdaad: een vennetje. ‘Regen is eigenlijk helemaal niet erg’ zegt mijn moeder, ‘maar nu wil ik even uitrusten.’
Alsof het gepland is zien we twee zitbanken, met houten voetenbankjes ervoor. “Verdiende rust voor vermoeide Pieterpadvoeten” leest mijn moeder op de leuning. Ze steekt haar paraplu op en strekt voldaan haar benen. We rusten voor de tweede helft, die we met gemak gaan halen. Want het regent, maar wij zijn gezegend.